Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9127

Datum uitspraak2008-06-30
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08-3822 en 08-3854
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

samenvatting: dwangsombesluiten ten aanzien van het stallen van auto's op buitenterrein en in loods te Hoofddorp; door ruime verlenging begunstigingstermijnen in feite geen handhavingsacties tot 6 weken na de uitspraak op het beroep; toewijzing verzoek in die zin dat dat aan verzoekers wordt gegund tot die tijd auto's te (laten) stallen op het terrein en in de loods.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 08 - 3822 en 08 - 3854 uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2008 in de zaken van: 1. [naam verzoeker 1]., gevestigd te [vestigingsplaats verzoeker 1], en 2. [naam verzoeker 2], wonende te Hoofddorp, verzoekers, gemachtigde: mr. P.F. Mijnlieff, advocaat te Leusden, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juni 2007 heeft verweerder verzoeker sub 1 gelast binnen zes maanden het strijdige gebruik van het perceel aan de [locatie] te Hoofddorp te beëindigen en beëindigd te houden, aan welke last kan worden voldaan door de loods op het perceel niet te doen of laten gebruiken voor het stallen van motorvoertuigen waaronder auto’s anders dan in overeenstemming met de agrarische bestemming van het perceel, op verbeurte van een dwangsom van € 60.000,- ineens. Bij afzonderlijk besluit van 5 juni 2007 heeft verweerder verzoeker sub 2 gelast het strijdige gebruik aan de [locatie] te Hoofddorp binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden, aan welke last kan worden voldaan door de buitenterreinen op het perceel niet te doen of laten gebruiken voor het stallen van motorvoertuigen waaronder auto’s anders dan in overeenstemming met de agrarische bestemming van het perceel, op verbeurte van een dwangsom van € 35.000,- ineens. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 13 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriften. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 mei 2008 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij gefaxte brieven van 9 mei 2008 heeft verweerder daarop gereageerd. Bij brieven van 22, 23 en 24 juni 2008 hebben verzoekers nadere stukken toegezonden. Bij brief van 26 juni 2008, gefaxt op die datum om 11.12 uur, heeft verweerder bericht dat bij besluit van 25 juni 2008, per die datum toegezonden aan de gemachtigde van verzoekers, de begunstigingstermijnen zijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het ingestelde beroep. Deze stukken zijn ter zitting van 26 juni 2008 aan de gemachtigde van verzoekers ter hand gesteld. De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 26 juni 2008, alwaar verzoekers zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigde, mr. Mijnlieff, en verzoeker sub 2 tevens in persoon is verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verzoeker sub 2 is directeur en enig aandeelhouder van verzoeker sub 1. Hij is tevens eigenaar van de grond van het betreffende perceel. Verzoeker sub 1 is eigenaar van de opstal op het perceel in de vorm van de voormalige agrarische schuur, die inmiddels als loods wordt gebruikt. Zowel het buitenterrein als de loods worden verhuurd aan bedrijven en/of particulieren ten behoeve van het stallen van lease- en huurauto’s. Verzoekers zijn tot deze bedrijfsactiviteit gekomen, omdat de inkomsten uit akkerbouwactiviteiten, naar zij stellen, sterk zijn teruggelopen en het terrein en de schuur naar hun mening niet meer rendabel in de akkerbouw kunnen worden geëxploiteerd. 2.3 Op de desbetreffende gronden rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Schiphol en omgeving” uit 1975/1987 de bestemming “Agrarische doeleinden A”. De op de kaart voor deze doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Op het bestemmingsplan is het besluit “Herziening gebruiks- en overgangsbepalingen” uit 1989 (hierna: Herzieningsbesluit) van toepassing. Ingevolge artikel 2, eerste lid, Herzieningsbesluit is het verboden gronden of bouwwerken op een andere wijze of voor een ander doel te gebruiken dan door de planvoorschriften is toegestaan. Vrijstelling kan worden verleend indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door een dringende reden gerechtvaardigd wordt. 2.4 Niet in geschil is en ook voor de voorzieningenrechter staat vast dat het stallen van voertuigen op de buitenterreinen en in de schuur/loods in strijd is met vorenbedoeld verbod en tevens dat geen vrijstelling van deze bepaling is verleend. 2.5 Nu sprake is van overtreding van een wettelijk verbod, is verweerder, ingevolge artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:21 Awb, bevoegd handhavend op te treden. 2.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuurdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.7 Verweerder heeft zich ten aanzien van het illegale gebruik van de loods op het standpunt gesteld dat geen concreet zicht op legalisatie aanwezig is of andere omstandigheden bestaan om van handhaven af te zien. Daarbij heeft verweerder gewezen op het handhavingsbeleid, vastgelegd in de “Nota Handhaving gebruiksvoorschriften bestemmingsplannen” en met name - wat betreft het besluit ten aanzien van verzoeker sub 1 - op hetgeen daarin onder besluitpunt 6 is aangegeven omtrent het toestaan van zogenaamde ‘stille opslag’ in overbodig geworden landbouwschuren. Nu in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van ‘stille opslag’ bestaat er geen mogelijkheid om te legaliseren, aldus verweerder. 2.8 Met betrekking tot het dwangsombesluit gericht aan verzoeker sub 2 heeft verweerder zich, het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriften volgend, op het standpunt gesteld dat diens bezwaren ongegrond moeten worden verklaard, aangezien het dwangsombesluit van 5 juni 2007 bij brief van 7 november 2007 is ingetrokken. De reden hiervoor was dat inmiddels was geconstateerd dat het illegale gebruik van de buitenterreinen voor het stallen van motorvoertuigen was beëindigd. Voorts zag verweerder geen reden voor een proceskostenvergoeding ex artikel 7:15 Awb. Bij brief van 9 mei 2008 heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat, nu er geen sprake is van een (dwangsom)besluit geen sprake kan zijn van een ontvankelijk beroep. 2.9 Vooralsnog komt de besluitvorming van verweerder voor als ondoorzichtig en niet in overeenstemming met het vereiste van een voldoende draagkrachtige en deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 Awb, juncto artikel 7:11 Awb. De door verweerder ingenomen standpunten zijn onderling tegenstrijdig, nu enerzijds de bezwaren ongegrond zijn verklaard - tegen welk besluit ontegenzeggelijk beroep openstaat - en anderzijds het bestaan van een (primair) besluit in de zaak van verzoeker sub 2 wordt ontkend. Voorts ontbreekt relevante informatie, nu de brief van 7 november 2007 zich niet onder de gedingstukken bevindt en de status ervan in het ongewisse is gebleven. Ter zitting kon daarover immers evenmin informatie worden gegeven, nu verweerder zich daar niet heeft doen vertegenwoordigen. 2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:86 Awb, tevens uitspraak in de hoofdzaken te doen. Nader onderzoek kan redelijkerwijs nog bijdragen aan de beoordeling van de geschillen ten gronde. 2.11 Naar aanleiding van de brief van 26 juni 2008 c.q. het besluit van 25 juni 2008 van verweerder tot verlenging van de begunstigingstermijnen is het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting in die zin is aangepast, dat het verzoek thans luidt dat het verzoekers wordt gegund dat op de buitenterreinen en in de loods auto’s en andere motorvoertuigen worden gestald tot 6 weken na de uitspraak op de beroepen. 2.12 Er is aanleiding het bovenstaande verzoek toe te wijzen. De ruime verlenging van de begunstigingstermijnen door verweerder heeft immers tot gevolg dat verweerder in feite geen handhavingsactie(s) ten aanzien van verzoekers onderneemt en dat deze situatie duurt tot een nog onbepaald tijdstip, nu de agendering van de beroepen bij de rechtbank nog niet bekend is. In afwachting van de behandeling ter zitting van de beroepen moet niet alleen voor verzoekers, maar ook voor de bestaande en mogelijke nieuwe klanten van verzoekers duidelijk zijn dat tegen het stallen van hun motorvoertuigen op de buitenterreinen en in de loods op het perceel [locatie] te Hoofddorp niet handhavend wordt opgetreden. 2.13 Het verzoek zal derhalve in die zin worden toegewezen. Tevens bestaat aanleiding voor de door verzoekers ter zitting gevraagde proceskostenveroordeling van verweerder. Daarvoor komen in aanmerking de tegemoetkoming in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in casu het indienen van het in beide zaken gelijkluidende verzoekschrift en het ter gelijktijdige behandeling van beide zaken verschijnen ter zitting, ten bedrage van elk € 322,-, alsmede de vervoerskosten van verzoeker sub 2 op basis van openbaar vervoer (Hoofddorp – Haarlem v.v.) ten bedrage van 2 x € 2,76 = € 5,52. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe; 3.2 bepaalt dat aan verzoekers wordt toegestaan op de buitenterreinen en in de loods op het perceel [locatie] te Hoofddorp auto’s en andere motorvoertuigen te stallen c.q. te laten stallen tot 6 weken na de uitspraak op de door verzoekers ingestelde beroepen; 3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakt proceskosten ad € 644,- voor rechtsbijstand en de door verzoeker sub 2 gemaakte vervoerskosten van € 5,52, in totaal € 649,55, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan verzoekers; 3.4 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door verzoeker sub 1 betaalde griffierecht van € 288, - en het door verzoeker sub 2 betaalde griffierecht van € 145, - aan hen vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 30 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.